26 februari 2020
Fake%20news1.jpg

De FSMA studie heeft betrekking op Defined Benefit pensioenplannen en dus niet op Defined Contribution plannen. Het vermelde onderscheid tussen DB en DC plannen werd absoluut niet gemaakt in het artikel van De Standaard en zonder kennis van zaken liet dit artikel uitschijnen dat méér dan 60% van de aanvullende pensioenen niet zou gefinancierd/uitbetaald worden.

Ofwel begreep de journalist er zelf niets van, ofwel was dit zeer tendentieus met achterliggende bedoelingen (aanvullende pensioenen in slecht daglicht stellen tov wettelijke pensioenen ?). Wat ook de reden mogen zijn, het is een zogenaamde kwaliteitskrant onwaardig…

Meer concreet? Waarover gaat de studie FSMA dan wel?

In een DB plan belooft de werkgever een aanvullend pensioenkapitaal op basis van salaris en gepresteerde loopbaan; bvb. loopbaan/40 x 3 x jaarloon op 65 jaar.
Iemand die al 10 jaar heeft gewerkt bij die werkgever met een jaarloon van 50.000 heeft dan een verworven recht van 10/40 x 3 x 50.000 = 37.500€ op 65 jaar.

De werkgever moet de aanvullende pensioenen uiteraard financieren en de minimale reserve stemt overeen met de actuele waarde van het verworven kapitaal op 65 jaar met een maximale intrestvoet van 6% (plus sterftekansen maar voor de eenvoud laten we die terzijde). Indien de persoon in het voorbeeld 50 jaar zou zijn, is de minimale verworven reserve dan gelijk aan 37.500 x (1/1.06)^15 = 15.647,44€.

Indien het werkelijke rendement op de reserves gelijk zou zijn aan 6%, zou deze reserve dus aangroeien tot 37.500 op 65 jaar. Vandaag zijn de rendementen bij de verzekeraars echter een stuk lager dan 6% (rond de 2%) zodat deze reserve onvoldoende is om het verworven kapitaal van 37.500 te financieren. In dat geval zal de werkgever het verschil tussen de veronderstelde 6% en het werkelijke rendement jaarlijks moeten bijpassen om zijn belofte van 37.500 op 65 jaar na te komen. Zolang de werkgever bestaat zal hij dus dit eventuele tekort bijkomend financieren. Het is enkel wanneer de werkgever wegvalt (failliet ?) dat er niemand meer is om dit rendementstekort bij te passen en dat het personeelslid een tekort zal hebben op zijn verworven prestatie op 65 jaar.

In vele gevallen financiert de werkgever deze plannen minimaal bij de verzekeraar (op basis van een veronderstelde intrestvoet van 6%) maar legt hij bijkomende provisies aan op de balans (wettelijk verplicht voor beursgenoteerde bedrijven volgens boekhoudkundige IAS normen) om dit intresttekort voor te financieren. De studie FSMA houdt echter enkel rekening met de bijkomende provisies indien ze effectief gestort zijn bij de verzekeraar.

Samengevat is er dus enkel een potentieel probleem bij een DB plan, dat minimaal gefinancierd is bij de verzekeraar, waar geen bijkomende provisies zijn aangelegd, en waar de werkgever failliet gaat (bij een verkoop/fusie/overname is er een nieuwe werkgever die verplichtingen overneemt). Wetende dat het aantal DB plannen zeer sterk gedaald is ten voordele van DC plannen en nog slechts ongeveer bij 10% van het totaal aantal plannen vertegenwoordigd, is het mogelijke  risico vele malen kleiner dan het artikel laat uitschijnen. In de FSMA studie werd slechts bij 18% van de DB plannen wettelijke onderfinanciering vastgesteld met nog steeds een financieringsgraad van minstens 95%. De krantenkop van De Standaard is dus fake news!

Bij DC plannen (premie ligt vast als percentage van het loon) geldt de minimale werkgeversgarantie (3.75%/3.25% tot 2015 en 1.75% vanaf 2016). De verschillen tussen de minimale werkgeversgaranties en de rendementen die de meeste verzekeraars toekennen zijn momenteel vrij beperkt en mogelijk beschikken werkgevers ook over financieringsfondsen bij de verzekeraars of interne provisies om deze tekorten op te vangen.

Toevallig verschijnt op 19 februari opnieuw een tendentieus artikel in De Standaard betreffende deze minimale werkgeversgarantie van 1.75%.

Assuralia, de vereniging van verzekeraars, meldt in zijn jaarverslag dat de verzekeraars met de huidige lage intrestvoeten op staatsobligaties moeilijk deze werkgeversgarantie van 1.75% kunnen realiseren en dat het verschil/tekort in de toekomst dreigt op te lopen zodat er bijkomende kosten komen voor de werkgevers. Om dit te vermijden kan een aanpassing van de minimale werkgeversgarantie van 1.75% overwogen worden. Volgens De Standaard kunnen de aanvullende pensioenplannen dan beter stopgezet worden indien de toegekende rendementen lager zouden zijn dan de inflatie.

De pensioenproblematiek, zowel wat betreft de wettelijke als de aanvullende pensioenen, is een zeer belangrijk agendapunt in België. Er bestaan verschillende meningen en strekkingen maar een goed uitgebouwd pensioenplan steunt op sterke, voldoende gefinancierde en betaalbare pijlers. De wettelijke en aanvullende pensioenen dienen elkaar hierbij aan te vullen en te versterken. Deze complexe uitwerking dient immers om ons pensioeninkomen te beschermen en is niet geholpen met populistische of simplistische commentaren.